Familiebedrijven hechten door de bank genomen meer aan stevige financiële buffers dan niet-familiebedrijven. Tegelijk houden ze ook meer vast personeel in dienst.
Dat blijkt uit een maandag gepubliceerd rapport van het Economisch Bureau van ING. Daarin wordt de positie van 200 veelal grotere familiebedrijven doorgelicht, aan de hand van drie criteria: strategie, financiële positie en flexibliteit.
Concrete cijfers biedt het ING-rapport niet, maar het geeft wel een inkijkje in de twee belangrijke verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Het eerste punt betreft flexibiliteit, gedefinieerd als het gemak waarmee personeel kan worden aangenomen en ontslagen. Een hoger percentage niet-vaste werknemers geldt daarbij als meer flexibel.
He tweede punt draait om de financiële positie, ofwel de mate waarin een bedrijf leunt op eigen vermogen dan wel afhankelijk is van leningen. Hogere eigen buffers zijn een teken van een sterkere financiële positie.
Onderstaande tabel toont de verschillen tussen familiebedrijven- en niet familiebedrijven.
(klik voor uitvergroting)
Te zien is dat familiebedrijven beter scoren op 'financieel' en wat minder op 'flexibiliteit'. Vrij vertaald betekent dit dat familiebedrijven meer vast personeel hebben en sterkere eigen buffers.
Op zich is deze uitkomst niet zo vreemd. Familiebedrijven hebben kennelijk een sterker vermogen om in slappe tijden in te teren op de eigen buffers, zonder dat er meteen heel veel personeel ontslagen hoeft te worden.
Op het vlak van de strategie blijkt er weinig verschil te zijn tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Het Economisch Bureau van ING definieert dit als de mate waarin een bedrijf bezig is met een toekomstvisie. Daarin opereren verschillende soorten ondernemingen vergelijkbaar.
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl